Andere mensen

Op pad, Sarieswereld

Wanneer ik de vlonder op kom lopen staat ze daar al. Camera in de hand, gericht op de aanlegsteiger waar ik elke morgen mijn thermos koffie drink.
Dit plekje voelt bijna als ‘van mij’, maar het is van iedereen, en bij iedereen geliefd.
Ze begint tegen me te kletsen ‘mooi hier, he’. Ja, het is inderdaad mooi. Elke dag weer.
Ik drink liever mijn koffie in stilte, maar dat zeg ik niet.
Ik kan best een ochtendje sociaal zijn.
(Een beetje, dan).

Ze was vanmorgen bijna niet gegaan, in verband met de voorspelde bewolking, maar toen ze wakker werd leek het wel mee te vallen. Die ervaring had ik ook, knik ik blij en bevestigend.
‘Maar ja, nu hangt er hier toch veel nevel. Tja, nouja, kan ook mooi zijn…’ Ik verbaas me een beetje – want ik zie juist een prachtig gekleurde lucht. Zoals gezegd, ik kom hier vaak, en dit is één van de mooiere ochtenden.

We praten wat over fotografie. Men heeft haar de steiger aangeraden om te fotograferen, maar ze vindt hem zo breed. ‘Misschien ziet ‘ie er beter uit vanuit de hoek waar jij nu staat.’ Klik. Ja. Veel beter.
Of ik hier vaker kom. Ja, bijna elke dag. Élke dag? Ja. Ik begin de dag graag buiten.
‘Gisteren was er een prachtige heldere zonsopgang.’ Ik knik enthousiast; ik was erbij.
Zij niet. Ze moest werken. En toen er drie winters geleden een prachtig schouwspel ontstond nadat het water in stormachtige toestand bevroor, was ze er óók al niet. Want toen was ze ziek.

Samen kijken we naar de zon. Ik geniet, zij baalt.
Door het gedimde licht achter de sluierbewolking zijn de elektriciteitsmasten aan de overkant van het water extra goed zichtbaar. En dat staat niet zo chique op de foto. Over een half uur moet ze weer weg. Ze hoopt dat de zon voor die tijd boven de wolken komt. Maar ze denkt van niet. Waarschijnlijk pas als zij precies weer weg is.

De reflectie op het water is wel mooi. De kleuren hebben wel wat. Maar echt een interessant plaatje, nee. Laatst vlogen er ganzen precies op het goede moment voor de zon. Maar, ja, dat gebeurt ook maar één keer.

Ik probeer de focus te verleggen. ‘Fijn wakker worden hier, he’. En ik vertel wat over hoe ik vrij intuïtief fotografeer. Ik ben gewoon buiten. En als ik een plaatje zie dat me raakt, dan leg ik het vast. Klinkt simpel, maar heb ik jaren op geoefend. Je ogen leren anders kijken naar schoonheid.
Er komt een breed lachende man aangeschuifeld over de ijzige steiger. ‘Het is een mooie, vandaag, he!’ wijst hij naar de gekleurde lucht en de waterige zon. Ja, prachtig!
Zo lekker rustig ook, beaamt de vrouw. Alleen maar het geluid van de vogels.
Ik spreek de gedachte die in mijn hoofd op komt niet hardop uit.

Of ik dan trouwens ook veel bijzondere vogels had gezien, hier. Er schijnen ijsvogels te zitten. Dat heb ik ook begrepen, ja. De andere fotografen die ik hier tegenkom praten over bijna niets anders.
Ik twijfel te vertellen over Frankrijk. Dat ik daar deels woon. En dat er daar bij de rivier veel ijsvogels zitten.
Ik doe het maar niet. Bang dat ze het opvat als iets dat haar weer niet gegund is.

De koffie zit nog steeds in mijn rugzak. Ik wil er ergens rustig mee zitten.
Wanneer ik verder wandel wenst de vrouw me toe dat ik dan toch in ieder geval de ijsvogel nog zal zien. Want ‘dan heb je tenminste nog íéts’.
Ik lach een beetje ongemakkelijk en wens haar vandaag veel plezier op haar eerste werkdag bij een nieuwe baan.

Een eindje verderop sla ik de hoek om naar een kleine half-verborgen steiger in het riet. De plek waar ik elke morgen de aalscholvers begroet. Ze heten allemaal Ali en mopperen nooit over het weer.
Ik leg een plastic tasje weg tegen de kou en ga zitten met mijn thermos oplos-chicorei. De ali’s wapperen met hun vleugels en steken hun kop in de wind. En dan ineens;
Een blauwe flits.
Ik leg mijn boterham weg en tuur door de zoeker van mijn camera. Tussen de takken aan de overkant signaleer ik een kleine vogel. Ik twijfel nog even. Is het….? Dan een hoge zuivere roep.
Ja. Duidelijk. Hoi ijsvogel.
Ik drink mijn koffie en eet mijn boterham en geniet van de aanwezigheid van dit kleine felgekleurde wezen.

Wanneer ik klaar ben met eten, besluit ik het erop te wagen een foto te nemen. Mijn zoomlens reikt niet zo ver, dus ik reken nergens op. Ijsvogel zit rustig op zijn takje en slaat het allemaal gade.
Wanneer er een meerkoet komt aangezwommen vliegt hij als een blauwe flits de zonsopgang tegemoet.



Er stapt een hond de steiger op. Een mooi beest met lichtblauwe ogen. ‘Blijf!’ ‘Nee!’
Oh, het mag wel van mij, hoor. Ik houd van honden. Nee, legt de man uit, hij jaagt iedereen weg. ‘Ik fotografeer zelf ook dieren dus ik weet hoe vervelend dat is.’
Ik snap de goede intenties, en verzaak daarom uit te leggen dat het me oprecht blij zou maken om de hond te begroeten. Even blij als het begroeten van de Ali’s en de ijsvogel.
Ik vertel over de ijsvogel, en dat die net weer weg is. De man weet te vertellen dat iemand met een voor mij onbekende naam gisteren wel 34 zilverreigers heeft geteld door zijn verrekijker. De man loopt even het steigertje op, om aan te wijzen waar die zaten. De hond wacht braaf op het pad.
We wisselen nog een paar woorden, over de dodaars (een kleine soort fuut) en hoe fijn het hier is.
Dan gaat de man snel weer verder. Hij wil me niet langer storen.

Ik klets nog wat met de aalscholvers.
Iets in mij is bang dat de vrouw elk moment de hoek om kan komen. Op zoektocht naar de ijsvogel. Zodat ze niet voor niets is gekomen.
Maar ik denk dat ze al huiswaarts is.
Hopelijk niet al te teleurgesteld in haar verwachtingen van het begin van deze dag.